skip to Main Content

Inleiding


Nog voor de strenge winter van 1978 / 1979 was Bauke Wielinga in onze regio bezig met de kerkuil. Het ging zo slecht met de kerkuil dat deze uilensoort dreigde uit te sterven.
Tijdens deze strenge winter is Bauke door Johan de Jong benaderd om in Noord Oost Fryslân de kerkuilen te gaan helpen door uilenborden te openen en nestkasten te plaatsen. Uit eigen onderzoek van Johan de Jong was gebleken dat de overlevingskansen van een kerkuilen legsel in een nestkast aanzienlijk vergroot werden.

In dezelfde periode werd de Werkgroep Kerkuilen Fryslân opgericht. De provincie Fryslân werd verdeeld in regio's met ieder een eigen regio coördinator. In 1986 heeft Bauke Wielinga contact gezocht met Koos Huizenga en Bertus van der Meer om de regio te versterken.

In die tijd zijn veel nestkasten geplaatst, voorlichting gegeven en uilenborden opengemaakt.

In 1994 is Klaas Zijlstra toegevoegd aan de werkgroep en vervolgens Jan Hoving in 2004. Jan ging al vele jaren mee op ringavonden en heeft, mede door zijn journalistieke vaardigheden, in diverse media de werkgroep op een voortreffelijke manier vertegenwoordigd. In 2008 heeft Johannes Pijnacker de groep versterkt en in 2013 is Gerrie Dijkstra toegetreden aan de werkgroep.

Voor de regio Noord Oost Fryslân, dit is het gebied oostelijk van Holwerd via Dokkum naar Zwaagwesteinde en vervolgens het gebied noord van de spoorlijn Leeuwarden – Groningen tot aan de Lauwers, is Koos Huizenga de regio-coördinator en zijn er in de loop der jaren meer dan 120 nestkasten geplaatst. Ook zijn er nestkasten op verzoek verwijderd.

Dit plaatsen gebeurt altijd in overleg met de bewoners van de boerderij omdat de nestkast in de boerderij wordt geplaatst én het uilenbord open moet zijn.

Elk jaar vergadert de Werkgroep Kerkuilen Fryslân in Ureterp bij de Fugelhelling om de resultaten en ontwikkelingen van het vorige jaar door te nemen en met elkaar van gedachten te wisselen over diverse dingen die met uilen te maken hebben. Ook worden elk jaar een aantal braakbalpluis avonden georganiseerd om de werkgroep leden kennis en ervaring aan te leren. Op deze manier krijgen de leden meer inzicht in de prooidieren waar de kerkuilen in hun regio van leven.

 

Voorheen werd er vanaf eind mei, wekelijks een aantal controle rondes in het gebied uitgevoerd. Dit kostte zoveel tijd voor de vrijwilligers van de werkgroep dat er voor gekozen is om de bewoners meer te betrekken in de eerste controle. Aan het begin van het jaar wordt een brief verstuurd met daarin aanwijzingen hoe de aanwezigheid van uilen vast te stellen. De bewoners doen dus geen fysieke controle. Vervolgens wordt er contact opgenomen door de bewoner met de werkgroep. Als bij eerste controle blijkt dat er eieren of jongen zijn; wordt de ringavond in principe al bepaald. Bij nestkast controles wordt ernaar gestreefd niet vaker dan nodig is te controleren om verstoring te voorkomen. Uiteindelijk worden de ringavonden door de werkgroep met de boeren en de ringer gepland. Per keer worden zoveel mogelijk adressen gepland om dit zo efficiënt te laten verlopen. Deze ring momenten worden, met name door de aanwezigen, als bijzonder ervaren.

 

De Kerkuil, een muizenspecialist bij uitstek

Door de geheimzinnige nachtelijke levenswijze, de geruisloze vlucht, de grote naar voren gerichte ogen en de doordringende baltskreten is de kerkuil een bijzondere soort onder de vogels. Er zijn maar weinig mensen die ooit een kerkuil hebben gezien. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat men zich vroeger een uil voorstelde als een kat met vleugels: de "katuil". Soms werd deze naam gebruikt voor alle uilen, maar in de meeste gevallen alleen voor de kerkuil. In Friesland is de kerkuil in de loop der jaren "onkerkelijk" geworden: slechts twee paren hebben een kerktoren als broedplaats. Door stads- en dorpsuitbreidingen komen de voedselgebieden voor de kerkuil steeds verder weg te liggen en van vele kerken in Friesland worden de vlieggaten (galmgaten) afgesloten in verband met overlast van kauwen en duiven.

De hartvormige vrijwel witte gezichtssluier is rond de ogen licht- tot donkerbruin gekleurd. De vleugels zijn asgrijs met oranjebruin en overspikkeld met zwart-witte druppelvlekjes. Borst- en buikzijde zijn oranjegeel tot donkerbruin.

 

Aanpassing aan de duisternis

In verband met zijn nachtelijke leefwijze is de kerkuil sterk afhankelijk van zijn zintuigen. Opvallend zijn de ronde kop met de grote donkere ogen, die onbeweeglijk in de oogkassen zitten. De uil moet de kop dus draaien als hij in een andere richting wil kijken: 270 graden, zowel links als rechts, terwijl zijn lichaam roerloos op zijn plaats blijft! Een deel van het gezichtsveld wordt door beide ogen gezien (binoculair zien). Hierdoor kan de uil de afstand tot de prooi bepalen. Een tweede belangrijk middel om een prooi op te sporen is het gehoor, dat zeer goed ontwikkeld is. Aan de rand van de sluier bevinden zich enorm ontwikkelde ooropeningen, die voorzien zijn van oorkleppen.

De kleppen zijn stevige huidplooien, die bezet zijn met stevige veertjes. Ze zijn zeer beweeglijk en kunnen als deksel over de gehoorgang vallen (gehoorbeschermer!). Verder doen ze dienst als een soort richtmicrofoon, die naar alle kanten kan draaien. Dat is te vergelijken met de beweegbare oren van een hond. Door de asymmetrische stand van de oren (rechter oor zit hoger!), waardoor het geluid een fractie van een seconde eerder in het ene oor dan in het andere komt, weet de kerkuil in het pikkedonker of een muis zich in de greppel, in het gras of op een molshoop bevindt. Uilen kunnen geruisloos vliegen: het lichaam is smal en bedekt met veel lichte veren en het weegt slechts 300 – 400 gram, terwijl de vleugels een spanwijdte hebben van bijna een meter.

Biotoop

Half open cultuur landschap rondom Kollum

Uilebord


De kerkuil zoekt zijn prooien vooral in het halfopen cultuurlandschap met allerlei kleinschalige elementen. Hij is een specifieke jager van het open veld, waar gras- en bouwland worden afgewisseld met kruidenrijke akkerranden, houtwallen, heggen of bosjes. Ook ruig begroeide, slecht onderhouden graslandgebieden, ruige grasstroken en wegbermen worden als jachtgebied benut. In ons land is de kerkuil een echte nachtjager. Het voedselaanbod bepaalt de grootte van het jachtgebied. Bij een rijke muizenstand hebben kerkuilen voldoende aan een gebied met een straal van 500 meter rond de broedplaats en bij weinig muizen wordt het gebied verruimd.

 

Jagen

De kerkuil kent drie jachttechnieken: laagvliegend, zittend of biddend. De "laagvlieg-route" komt het meest voor. De uil vliegt dan langzaam, met korte glijpauzes, op een hoogte van 1 tot 3 meter en volgt een vaste route. Met ogen en oren wordt de omgeving nauwkeurig afgezocht op prooidieren. Daarnaast jaagt de kerkuil vanaf vaste punten, zoals paaltjes aan de rand van het weiland, kilometerpaaltjes langs verkeerswegen of een laaghangende boomtak. Vanaf die plaatsen wacht hij op zijn prooidieren. Deze "energiezuinige" methode is vooral 's winters voordelig. Er zijn dan minder muizen, terwijl er veel energie nodig is om het lichaam warm te houden. Een derde methode is het "bidden": de uil blijft tijdens het laagvliegen, als een prooi wordt opgemerkt, even in de lucht hangen. De uil kan zelfs een stukje achteruitvliegen! Wordt de prooi gelokaliseerd, dan stort de uil zich erop. Een muis wordt met de scherpe klauwen of met een beet in de nek snel gedood. De prooi wordt met huid en haar naar binnen gewerkt, in een enkel geval in stukken gescheurd.

 

Van ei tot uil

Vanaf het eerste ei gaat de kerkuil gelijk beginnen met broeden. Gevolg hiervan is dat de kuikens ook verschillend uit het ei komen. Onderstaande foto’s geven de groei van de kuikens vanaf dag 1.

Dag 1

Dag 8

 

 

Dag 15

Dag 22

 

 

Dag 29

Dag 36

 

 

Dag 44

Dag 56

Vanaf dag 56 oefent de jonge uil regelmatig zijn vliegkunsten in de nabijheid van de nestkast en niet lang daarna zal het jong uitvliegen.

 

De prooien

De kerkuil is een van de weinige soorten onder de uilen, waarvan het voedsel op grote schaal is onderzocht. Uit de braakballen, die de onverteerbare prooiresten van de kerkuil bevatten, kan het menu worden vastgesteld.

Muizen vormen voor 98% het hoofdgerecht van de kerkuil. Vogels, amfibieën en allerlei ongewervelde dieren vullen het menu voor slechts 2% aan. De veldmuis is één van de belangrijkste prooidieren. Ze komen talrijk voor in korte ruige vegetaties, op lichte hellingen, zoals slootkanten, in bermen en op dijken. De veldmuizen vertonen met regelmaat aantal schommelingen om de drie, soms vier of vijf jaar. Zo'n cyclus is allesbepalend voor het broedsucces van de kerkuil. De cyclus begint met een zeer lage populatiedichtheid van de veldmuis. Als kerkuilen dan al tot broeden komen, hebben ze maar een beperkt aantal eieren. Het daaropvolgende jaar trekt de muizenstand iets aan en het derde jaar is een "topjaar", voor veldmuis én kerkuil. Het aantal muizen kan dan oplopen tot 50 per vierkante meter. De bosspitsmuis komt ook talrijk voor in het menu van de kerkuil. Door hun gewicht (9-13 gram) hebben bosspitsmuizen echter minder voedingswaarde dan veldmuizen (20-40 gram). De huisspitsmuis, die in de omgeving van de mens leeft, is een van de belangrijkste winterprooien. In kleinere aantallen worden de volgende prooien gevangen: bosmuis, huismuis, mol, dwergspitsmuis, waterspitsmuis (rode lijst-soort), rosse woelmuis, noordse woelmuis (rode lijst-soort), woelrat, dwergmuis en bruine rat. Van de vogels staan vooral spreeuwen en mussen op het menu

 

Het historisch overzicht van de kerkuil broedgevallen in onze regio.

 

Jaar

broedplaatsen

aantal levende jongen

gemiddeld per legsel

1987

1

4

4

1988

2

5

2,5

1989

6

23

3,8

1990

11

23

2,1

1991

5

15

3

1992

9

28

3,1

1993

16

53

3,3

1994

12

26

2,1

1995

12

36

3

1996

18

46

2,5

1997

13

47

3,6

1998

25

92

3,7

1999

27

81

3

2000

35

124

3,5

2001

37

103

2,7

2002

38

109

2,9

2003

31

107

3,4

2004

63

312

5

2005

40

84

2,1

2006

27

81

3

2007

55

176

3,2

2008

42

111

2,6

2009

41

132

3,2

2010

56

192

3,4

2011

52

168

3,1

2012

37

102

2,8

2013

37

106

2,8

2014

57

270

4,7

2015

73

244

3,3

2016

25

40

1,6

2016

25

40

1,6

2017

36

163

4,5

2018

23

70

2,9

2019

43

191

4,4

 

 

Tot slot

Behalve de kerkuil komt de steenuil ook(weer) voor in onze regio. In 2000 en 2001 zijn bij Anjum met succes jonge steenuilen uitgebroed en in 2002 hebben we 3 jonge steenuilen op dit adres geringd. In 2005 is een succesvol broedgeval in Kollumerpomp geweest. Sindsdien is de steenuil weer een zeer zeldzame verschijning geworden in onze regio.

 

 (Artikel met toestemming overgenomen van een artikel Johan de Jong; overige info van open bronnen)

 

 

Back To Top